2.4

 

de absolute en relatieve ligging : de abolute ligging veranderd nooit, want de stad/land ligt op een noorde en breedte graad. de relatieve afstand kan wel veranderen. voorbeeld : toen de kanaaltunnel werd geopend werd de relatieve afstand tussen engeland en frankrijk een stuk kleiner, terwijl het in kilometers hetzelfde bleef.

eigenschappen van een gebied : natuurlijke kenmerken zoals grondsoort relief en klimaat.

de bevolkingkenmerken

1. culturele kenmerken zoals : taal, relegie en gewoonten

2. economische kenmerken zoals : inkomen, de verdeling van de beroepsbevolking en -in en  -export

3. demografische kenmerken zoals : de groei en samenstelling van de bevolking.

4. politieke kenmerken zoals : de verdeling van de macht en de plaats waar de regering zetelt.

 

de contacten en relaties : binnen en tussen gebieden. mensen bedrijven en instellingen hebben contacten met elkaar.

 

waarderende vragen : bij deze vraagsoort vraag je je af of een bepaalde situatie of ontwikkeling gewenst is, of niet. je bedenkt ook waarom. je geeft je eigen mening en onderbouwd die met argumenten. ook die van de andere mensen die er betrokken bij zijn. 

 

probleemoplossend vraag : het doel van deze vraagsoort is dat je maatregelen bedenkt voor een probleem. je weegt de voor- en nadelen van deze maatregel tegen elkaar af en kiest de beste maatregel als oplossing.

 

om geografische vragen te beantwoorden, gebruik je vaak geografische werkwijzen.

1. het wisselen van geografisch schaalniveau : voorbeeld : wat zijn de gevolgen van de scheiding van Sudan en Zuid-Sudan voor de grensregio abyei (regionaal), voor de landen Sudan en Zuid-Sudan (nationaal) en voor afrika als geheel (continentaal). 

 

2. gebieden indelen in deelgebieden : voorbeeld :  welke cultuurgebieden kun je onderscheiden in europa ?

 

3. het bekijken van verschijnselen vanuit verschillende dimensies : voorbeeld : de boliviaanse provincie Santa Cruz streeft naar autonomie. Geef hiervoor een culturele, economische en fysische reden.

 

4. het vergelijken van verschijnselen :  voorbeeld : vergelijk de levens-standaard van roma in Hongarije met die van Roemenie.

 

5. het leggen van verbanden tussen verschijnselen

stappenplan :

5.1 : tussen welke twee factoren moet je een verband leggen ?

5.2 : welke bronnen heb je daarvoor nodig ?

5.3 : hoe beinvloedt het ene verschijnsel het ander ?

5.4 : formuleer je antwoord. probeer daarbij een algemene regel te formuleren. vaak lukt dat door te beginnen met het woordje 'hoe'.

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb