2.1

cultuur : alles wat door een volk of groep mensen wordt voorgebracht.

cultuurgebieden : er zijn veel verschillende culturen. ze worden ingedeeld in cultuurgebieden. binnen een cultuurgebied lijken de culturen op elkaar.

westerse wereld : cristendom is de belangerijkste religie. engels belangerijkste taal. meestal democratie en een gezamelijke geschiedenis.

culture diffusie : komt doordat mensen zich verplaatsen en hun cultuur meenemen.

verwestering : (ander woord modernisering of amerikanisering) cultuur elementen als westerse kleding architectuur en westers onderwijs verdringen zich in de oorsponkelijke cultuur.

 

2.2 

indentiteit : een gebied onderscheidt zich van andere gebieden door bepaalde bijzondere cultuurelementen, zoals : relegie, taal of dialect.

etniciteit : groepen voelen zich door hun indentiteit met elkaar verbonden.

etnische groepen : delen culturele kenmerken en gedragingen en dragen die van generatie naar generatie over .

volk : 1 etnische groep

nationalisme : een politieke stroming die de verschillende etnische groepen in een land laten samensmelten tot een volk.

 

2.3

culture minderheden : een groep mensen met een cultuur dat in een gedeelte van een land veel te vinden is maar voor de rest in het land niet.

sociale segregatie : hierbij zondert een groep mensen zich af van een andere groep of van de rest van de maatschappij.

ruimtelijke segregatie : hierbij gaan de welvarende elite groep, mensen uit minder welvarende groepen mijden. 

integratie : culture minderheden zich gaan aanpassen aan de hoofdcultuur. hierbij houden ze wel hun eigen cultuurkenmerken, zoals : religie 

assimilatie : mensen hebben zich volledig aangepast aan de hoofdcultuur

separatisme : mensen die het gezag van de stat niet accepteren en willen hun leefgebied afscheiden.

regionalisme : mensen die vaak wel vasthouden aan hun eigen cultuur ; als deze gerespecteerd word is het voldoende. 

autonomie : de minderheid krijgt dan meer zelfbesturing.

 

2.4

de absolute en relatieve ligging : de abolute ligging veranderd nooit, want de stad/land ligt op een noorde en breedte graad. de relatieve afstand kan wel veranderen. voorbeeld : toen de kanaaltunnel werd geopend werd de relatieve afstand tussen engeland en frankrijk een stuk kleiner, terwijl het in kilometers hetzelfde bleef.

eigenschappen van een gebied : natuurlijke kenmerken zoals grondsoort relief en klimaat.

de bevolkingkenmerken

1. culturele kenmerken zoals : taal, relegie en gewoonten

2. economische kenmerken zoals : inkomen, de verdeling van de beroepsbevolking en -in en  -export

3. demografische kenmerken zoals : de groei en samenstelling van de bevolking.

4. politieke kenmerken zoals : de verdeling van de macht en de plaats waar de regering zetelt.

 

de contacten en relaties : binnen en tussen gebieden. mensen bedrijven en instellingen hebben contacten met elkaar.

 

waarderende vragen : bij deze vraagsoort vraag je je af of een bepaalde situatie of ontwikkeling gewenst is, of niet. je bedenkt ook waarom. je geeft je eigen mening en onderbouwd die met argumenten. ook die van de andere mensen die er betrokken bij zijn. 

 

probleemoplossend vraag : het doel van deze vraagsoort is dat je maatregelen bedenkt voor een probleem. je weegt de voor- en nadelen van deze maatregel tegen elkaar af en kiest de beste maatregel als oplossing.

 

om geografische vragen te beantwoorden, gebruik je vaak geografische werkwijzen.

1. het wisselen van geografisch schaalniveau : voorbeeld : wat zijn de gevolgen van de scheiding van Sudan en Zuid-Sudan voor de grensregio abyei (regionaal), voor de landen Sudan en Zuid-Sudan (nationaal) en voor afrika als geheel (continentaal). 

 

2. gebieden indelen in deelgebieden : voorbeeld :  welke cultuurgebieden kun je onderscheiden in europa ?

 

3. het bekijken van verschijnselen vanuit verschillende dimensies : voorbeeld : de boliviaanse provincie Santa Cruz streeft naar autonomie. Geef hiervoor een culturele, economische en fysische reden.

 

4. het vergelijken van verschijnselen :  voorbeeld : vergelijk de levens-standaard van roma in Hongarije met die van Roemenie.

 

5. het leggen van verbanden tussen verschijnselen

stappenplan :

5.1 : tussen welke twee factoren moet je een verband leggen ?

5.2 : welke bronnen heb je daarvoor nodig ?

5.3 : hoe beinvloedt het ene verschijnsel het ander ?

5.4 : formuleer je antwoord. probeer daarbij een algemene regel te formuleren. vaak lukt dat door te beginnen met het woordje 'hoe'.

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb